Jezus van Nazareth
Verhalen over wonderen
In de verhalen over het leven van Jezus die de schrijvers van het nieuwe testament hebben nagelaten komen regelmatig wonderen voor. Vaak ging het om onverklaarbare genezingen. Deze wonderen zorgden aan de ene kant dat Jezus steeds meer aanhangers kreeg, maasr aan de andere kant schiepen ze ook vijanden. Zijn aanhangers geloofde steeds sterker dat hij iemand was met ‘bovenaardse krachten’, die door god was gestuurd als een soort redder (Messias). Zijn vijanden waren misschien jaloers of zagen in hem een concurrent.
In de verhalen over het leven van Jezus die de schrijvers van het nieuwe testament hebben nagelaten komen regelmatig wonderen voor. Vaak ging het om onverklaarbare genezingen. Deze wonderen zorgden aan de ene kant dat Jezus steeds meer aanhangers kreeg, maasr aan de andere kant schiepen ze ook vijanden. Zijn aanhangers geloofde steeds sterker dat hij iemand was met ‘bovenaardse krachten’, die door god was gestuurd als een soort redder (Messias). Zijn vijanden waren misschien jaloers of zagen in hem een concurrent.
Sta op en wandel
Op een dag kwam Jezus bij een badhuis in Jeruzalem. Er lagen daar veel zieken te wachten tot het water in beweging zou komen. Want er werd verteld dat om de zoveel tijd een engel langs kwam, die het water deed bewegen. Wie er dan het eerste in was, zou worden genezen. Nu lag daar een man op een draagbaar, die al achtendertig jaar verlamd was. Jezus vroeg aan hem: ;Wil je beter worden?’ De man zei: ‘Ik heb niemand om mij naar het water te dragen, ik ben altijd te laat.’ ‘Sta dan op en wandel,’ zei Jezus. ‘Neem je draagbaar op en loop.’ En de man stond op, pakte zijn draagbaar op en liep weg. Nu was het die dag zaterdag, de sabbat. Op die dag mocht je niet werken, want het was de rustdag die God bevolen had. Er kwamen enkele joden naar de man toe en zeiden: ‘Het is vandaag sabbat, je mag niet met je draagbaar lopen sjouwen, dat is werken.’ Maar de man antwoordde: ‘Hij die mij genezen heeft, zei “Pak je draagbaar en loop weg.” En hem gehoorzaam ik.’ De doden leven Op een dag was Jezus in een stadje ten zuiden van Nazareth. Een grote groep mensen volgde hem. Zij moesten plaats maken voor een rouwstoet, die door de nauwe straatjes trok. Er werd een jongen begraven die de enige zoon was van een weduwe. Jezus kreeg medelijden met de vrouw, die luidkeels huilde en jammerde. ;Huil niet meer vrouw,’ zei Jezus tegen haar en hij liep naar de baar en raakte die aan. Verbaasd keek iedereen hem aan en er viel een diepe stilte. Toen sprak Jezus: ‘Jongen, ik zeg je: sta op!’ En de dode richtte zich op en sprak tegen zijn moeder. |
Toen werd al het volk door een grote vrees bevangen. Wie was toch deze Jezus, aan wie ziekten en dood gehoorzaamden? Maar tegelijk begreep iedereen dat men dankbaar moest zijn dat die arme weduwe haar zoon had teruggekregen. En iedereen zei: ‘Er is een groot profeet onder ons opgestaan! God heeft zijn volk niet vergeten!’ En de naam van Jezus van Nazareth was op ieders lippen.
De wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging
Op een andere keer was Jezus bij het Meer van Galilea. Er hadden zich dar ruim vijfduizend mensen verzameld, die de hele dag hadden geluisterd naar de preken van Jezus. Toen de avond viel, wilden de apostelen de mensen naar huis sturen. Maar Jezus zei: ‘Geef hen eerst te eten.’
‘Heer, we hebben geen voedsel voor zoveel mensen,’ antwoordden zijn leerlingen. ‘En geld hebben we ook niet, er is nog maar zo’n tweehonderd denari en dat is niet eens genoeg om voor onszelf eten te kopen.’
‘Gebruik dat geld en koop er al het voedsel voor dat je kunt vinden,’ was de opdracht van Jezus. De apostelen gingen op zoek en vonden een jongetje dat in een mandje vijf broden en twee vissen droeg. Dat kochten ze van hem en gingen ermee terug naar Jezus.
‘Deel dat uit aan de mensen,’ beval Jezus. En de apostelen deelden het weinige eten uit. Maar de mand raakte niet leeg, ze konden zoveel uitdelen, dat iedereen genoeg had. Toen de apostelen later het overschot verzamelden, bleken ze nog twaalf manden vol te hebben.
Op een andere keer was Jezus bij het Meer van Galilea. Er hadden zich dar ruim vijfduizend mensen verzameld, die de hele dag hadden geluisterd naar de preken van Jezus. Toen de avond viel, wilden de apostelen de mensen naar huis sturen. Maar Jezus zei: ‘Geef hen eerst te eten.’
‘Heer, we hebben geen voedsel voor zoveel mensen,’ antwoordden zijn leerlingen. ‘En geld hebben we ook niet, er is nog maar zo’n tweehonderd denari en dat is niet eens genoeg om voor onszelf eten te kopen.’
‘Gebruik dat geld en koop er al het voedsel voor dat je kunt vinden,’ was de opdracht van Jezus. De apostelen gingen op zoek en vonden een jongetje dat in een mandje vijf broden en twee vissen droeg. Dat kochten ze van hem en gingen ermee terug naar Jezus.
‘Deel dat uit aan de mensen,’ beval Jezus. En de apostelen deelden het weinige eten uit. Maar de mand raakte niet leeg, ze konden zoveel uitdelen, dat iedereen genoeg had. Toen de apostelen later het overschot verzamelden, bleken ze nog twaalf manden vol te hebben.